
Jurisprudentie
BB2115
Datum uitspraak2007-08-21
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4935 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4935 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juistheid belasbaarheid. Geschiktheid geselecteerde functies. Gelijke behandeling.
Uitspraak
05/4935 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juli 2005, 04/1631
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.C. Hendriks, werkzaam bij De Groot Heupner Advisering & Arbeidstoeleiding BV te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door L.A.M. de Groot Heupner, kantoorgenoot van mr. Hendriks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante was laatstelijk werkzaam als directiesecretaresse voor 30 uur per week. In verband met diverse gezondheidsklachten is zij op 9 april 1998 uitgevallen voor haar werk. Met ingang van 8 april 1999 heeft een rechtsvoorganger van het Uwv haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling werd appellante op 6 juli 2004 gezien door de primaire verzekeringsarts. Deze heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en geconcludeerd dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Appellante is volgens de verzekeringsarts in diens rapport van 6 juli 2004 aangewezen op werkzaamheden die niet hoog stresserend zijn en waarbij zij niet intensief met anderen moet samenwerken. Een meer rustige werkomgeving zonder veel lawaai valt aan te bevelen. Verder is overzicht en structuur van belang. Gezien haar energetische problemen valt zwaar lichamelijk inspannend werk af te raden. Een urenbeperking acht de verzekeringsarts niet aanwezig. De door hem opgevraagde en ontvangen informatie van de huisarts wijzigde zijn mening niet. Op basis van de FML heeft de primaire arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de maatgevende functie niet passend is en heeft hij met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd. De verdiensten in die functies resulteren in een verlies aan verdienvermogen van 15 tot 25%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2004 de
WAO-uitkering van appellante met ingang van 20 oktober 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 22 september 2004 na dossieronderzoek geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts op duidelijke wijze heeft aangegeven op grond waarvan de beperkingen in de FML zijn vastgesteld. Gelet op de onderzoeksgegevens betreffende het psychisch functioneren zijn de daaruit voortvloeiende beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan ook op juiste wijze aangegeven. De informatie van de huisarts geeft geen aanleiding om een urenbeperking toe te passen. De bezwaarverzekeringsarts heeft dan ook geen medische redenen gezien om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts.
Bij besluit van 27 oktober 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 19 augustus 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv, gelet op de voorhanden zijnde gegevens en het verhandelde ter zitting, de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen op de in geding zijnde datum niet onjuist ingeschat. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische beoordeling niet op objectieve en voldoende zorgvuldige wijze is geschied. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat door appellante geen medische stukken in het geding zijn gebracht die een ander licht op de zaak werpen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de primaire arbeidsdeskundige de niet matchende beoordelingspunten, waarbij het gaat om “geen afleiding” en “een voorspelbare werksituatie” op voldoende wijze heeft toegelicht, terwijl uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 maart 2005 blijkt dat er wat betreft de matchende beoordelingspunten bij geen van de geduide functies overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante optreden.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd - kort weergegeven - dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgesteld en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Zij verzoekt een onderzoek door een onafhankelijke deskundige. Als gevolg van haar beperkingen kan zij de geduide functies niet vervullen. Daarbij zijn de niet matchende beoordelingspunten onvoldoende gemotiveerd. Voorts wordt voor de geduide functie van administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) een MBO-diploma in een administratieve richting verlangd, waarover zij niet beschikt. Ten slotte heeft appellante ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
In dit geding gaat het om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de beperkingen ten aanzien van het arbeidsvermogen van appellante. Hetgeen appellante in hoger beroep met betrekking tot de medische beoordeling heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde grieven en deze zijn, zoals uit het voorgaande volgt, op goede gronden in de aangevallen uitspraak weerlegd. De Raad tekent hierbij aan dat appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die een ander licht werpen op haar gezondheidstoestand op de datum hier in geding. Nu de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding om tot een verantwoord oordeel te komen, ziet de Raad geen aanleiding in het verzoek van appellante te bewilligen om een deskundige te benoemen.
Het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel inhoudend dat zij, als ex-kankerpatiënt, ten onrechte niet door een gespecialiseerde verzekeringsarts is onderzocht, terwijl het Uwv is gestart met een meer zorgvuldige keuring van ex-kankerpatiënten, moet reeds daarom falen, omdat niet is gebleken van ongelijke behandeling van gelijke gevallen aangezien blijkens het door appellante ter ondersteuning van haar stelling overgelegd stuk sprake is van een eerst in 2007 gestarte proef, ruim na het tijdvak hier van belang.
Uitgaande van de aldus met juistheid vastgestelde beperkingen moet appellante in staat worden geacht de aan de herziening ten grondslag gelegde functies te vervullen. Evenals de rechtbank acht ook de Raad de motivering van de primaire arbeidsdeskundige waarom de werkzaamheden van de geselecteerde functies ondanks de vastgestelde beperkingen de belastbaarheid van appellante niet te boven gaan, toereikend nu het gaat om functies, waarvan de werkzaamheden enkelvoudig zijn en geen onvoorspelbare situaties opleveren. Indien de functie van administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) wordt geschrapt in verband met de vereiste van een diploma, waarover appellante niet beschikt, resteren voldoende functies waarop de herziening kan worden gebaseerd. Vergelijking van het op de datum in geding geldende maatmaninkomen met de verdiensten in de resterende, passende functies op die datum resulteert - zoals ook ter zitting onbetwist is vastgesteld - in een verlies aan verdienvermogen van minder dan 25%.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.R. van der Vos.
TM